[Intro]
Am
[Verse 1]
Am G
Den tand des tijds knaagd' aan mijn karkas
Dm F E7 Am
mijn knoken, mijn spieren en mijn haargewas,
C G Am
mijn rimpels, mijn plooien en mijn schurftig vel,
F G E7
mijn hoestend, roestend, roch’lend model,
Am G
‘t zicht van mijn ogen da’ was ‘t grootste zeer,
F G C
zelfs koeien van letters, 'k en zag ze nie meer
Am F G
met lood in mijn schoenen en met nen hangenden kop,
Dm F E7 Am
trok ik naar de zolder en ‘k maakte een strop
[Verse 2]
Am G
Ik gleed met mijn handen ruw langs ‘t kalk
Dm F E7 Am
en ‘k zocht er blindelings nen geschikten balk,
C G Am
maar is ‘t des duvels of is ‘t godes wil,
F G E7
daar waar da’k wil sterven, daar vind ik nen bril,
Am G
met bevende handen zette ik hem op,
F G C
‘k vergat op slag dat dodelijk strop,
Am F G
perfect van sterkte, ideaal van model,
Dm F E7 Am
dienen vreemden bril paste mij wonderwel.
[Verse 3]
Am G
Nen strop op de zolder, wat een luguber verhaal,
Dm F E7 Am
nen bril op een balke, dat is ook nie normaal,
C G Am
wie legt er daar bijgod nu zijn kijkmontuur,
F G E7
nen verstrooide geschifte turelure natuur,
Am G
nen farceur, nen flauwe kluchtigaard,
F G C
of misschien nen menslievenden heiligaard,
Am F G
misschien een die peisde, mijn oud brilkarkas
Dm F E7 Am
komt hier op de zolder nog wel ooit van pas.
[Verse 4]
Am G
En zo is ‘t geschied, da ‘k me nie verhing,
Dm F E7 Am
dankzij dat klein veloachtig ding,
C G Am
dankzij meneer Anoniem Brillemans,
F G E7
ontsnapt’ ik daar aan den dodendans,
Am G
misschien da’k nu wel wat deure sla,
F G C
maar ‘k ben doodcontent da’k nog besta,
Am F G
ik mag het hier stellen, da’k op dienen dag,
Dm F E7 Am
voor den tweede keer het levenslicht zag
[Verse 5]
Am G
‘k Ontdek nu de wolken en het groeiend gras,
Dm F E7 Am
en al waar da’k mij vroeger nooit bewust van was,
C G Am
geen gazetteletter die mij nog ontgaat,
F G E7
‘k lees zelfs wat dat er verzwegen staat,
Am G
dienen bril speurt al de leugens op,
F G C
zelfs in mijnen slaap houd ik hem op,
Am F G
al dromend zie ik nu en dat is amusant,
Dm F E7 Am
mijnen onbewusten binnenkant.
[Verse 6]
Am G
Misschien dat die brilglazen spiegeltjes zijn,
Dm F E7 Am
ze leren mij diepe kijken naar binnen,
C G Am
ik word were kind op mijn vaders knie,
F G E7
‘k zie grootmoeder were in mijn fantasie,
Am G
ik vlieg en ik vlam met mijn ogen toe,
F G C
dien bril op mijn neuze, overal naartoe,
Am F G
zo peis ik nooit meer op mijn rimpelig vel,
Dm F E7 Am
mijn stramme knoken en mijn antiek model.
[Verse 7]
Am G
Als ik dan later, o mensenlief,
Dm F E7 Am
uiteindelijk doodga definitief,
C G Am
leg mij dan maar zacht neer in mijn graf,
F G E7
en pak mij gerust dienen bril maar af,
Am G
legt hem ergens in een verloren gat,
F G C
want vroeg of laat ben ‘k zeker dat,
Am F G
ooit nog ne mens deur dienen bril,
Dm F E7 Am
levenslang nooit nie meer sterven wil