[Intro]
D G
[Verse 1]
D
Als ik nu omkijk naar mijn kindertijd,
G
denk ik met heimwee aan die mooie tijd.
D
Weg zijn mijn dromen, want tussen bomen,
G
een tuin vol rozen, stond toen ons huis.
[Bridge]
Em
Waar ik voorheen die mooie treurwilg vond,
G
is nu een straat.
Em
Zodat het huis dat tussen rozen stond,
G
niet meer bestaat.
[Verse 2]
D
Ik nam toen afscheid, maar met een traan.
G
Ik kon niet geloven voor altijd te gaan.
D
Die dag verdwenen zij voorgoed uit mijn leven.
G
Ik hield mij kranig maar was liever gebleven.
D
Ze lachten en zeiden: "moet je daar nu om treuren ?"
G
Want daar in de stad kan je toch niets gebeuren.
[Bridge 2]
Em G
Je vindt er alles wat je hier bij ons nooit ziet.
Em G
Al wat de staat je straks te bieden heeft, vind je hier niet.
[Verse 3]
D
Toen ik die dag hier mijn nieuw leven begon,
G
liep ik verloren tussen steen en beton.
D
Geen van mijn vrienden die dit ooit zal begrijpen,
G
ze hadden geen reden om mij te benijden.
D
Geen van mijn vrienden die ik ooit uit kon leggen,
G
wat ik ze al die tijd had willen zeggen.
[Bridge 3]
Em G
Er komt een dag dat ik terug zal zijn,wie weet wanneer.
Em G
En op die dag neem ik de eerste trein, sta ik er weer.
[Verse 4]
D
De jaren verstreken en nu sta ik hier weer.
G
Vergeefs nu op zoek naar mijn huis van weleer.
D
Waar is nu alles, waar zijn mijn bomen,
G
waar zijn mijn rozen en waar zijn men dromen?
D
Ik vind geen spoor van mijn vroegere vrienden,
G
ik zoek naar mijn huis maar ik kan het niet vinden.
[Bridge]
Em
Waar ik voorheen die mooie treurwilg vond,
G
is nu een straat.
Em
Zodat het huis dat tussen rozen stond,
G
niet meer bestaat.
[End]
Em G
Wie zegt het mij, waar is het nu?
Em
Wie weet, waar is het nu?
G Em
Waar is mijn huis, wie weet
G Em
Waar is mijn huis, wie weet
G Em
Waar is mijn huis, wie weet
G
Toe, zeg het mij.